Logo Nederlandse Zorgautoriteit Dbc-regels registratie - 2017

Samenvatting

De identificatiegegevens moeten voldoen aan de Regeling ‘Verplichte aanlevering minimale dataset GGZ Zvw’ en uiterlijk op het moment van sluiten van de dbc zijn ingevuld.

Bij een initiële dbc kan men kiezen uit één van deze zorgtypen:

  • Reguliere zorg (code 101)
  • Second opinion (code 106)
  • Zorg op basis van tertaire verwijzing (code 107)
  • Langdurig periodieke controle (bij overname) (code 108)
  • Bemoeizorg (code 109)
  • Rechterlijke machtiging (rm) (code 110)
  • Inbewaringstelling (ibs) (code 111)
  • Rechterlijke machtiging met voorwaarden (code 116)
  • Overgang vanuit de Jeugdwet (code 147)
  • Overgang naar DSM-5 (code 150)

Bij een vervolg-dbc kan met kiezen uit één van deze zorgtypen:

  • (Langdurig periodieke) controle (code 201)
  • Voortgezette behandeling (code 202)
  • Uitloop (code 203)
  • Exacerbatie/recidive (code 204)
  • Bemoeizorg (code 205)
  • Rechterlijke machtiging (rm) (code 206)
  • Rechterlijke machtiging met voorwaarden (code 211)

De diagnose moet gesteld worden conform de diagnosetabel van de NZa. Deze is te vinden op werkenmetdbcs.nza.nl . Deze diagnosetabel is gebaseerd op de DSM-IV-TR.

Het is verplicht een diagnose te registreren, behalve bij de zorgtypen ‘crisisinterventie zonder opname’, ‘crisisinterventie met opname’ en bij dbc’s waarin alleen diagnostische activiteiten wordt geregistreerd.

Per as gelden onder andere de volgende voorschriften:

As 1

  • De diagnose 799.9 ‘diagnose/aandoening uitgesteld’ is niet toegestaan.
  • Als er geen As 1-stoornis is, dan moet V71.09 ‘geen diagnose of aandoening op As 1 aanwezig’ worden geregistreerd.

As 2

  • Er mag maximaal één code voor zwakzinnigheid worden geregistreerd.
  • Per persoonlijkheidsstoornis sluiten de mogelijkheden ‘aanwezig’ en ‘trekken van’ elkaar uit.
  • 799.9 ‘diagnose/aandoening uitgesteld’ kan nooit de primaire diagnose van de dbc zijn.
  • Als er geen As 2-stoornis is, dan moet V71.09 ‘geen diagnose of aandoening op As 2 aanwezig’ worden geregistreerd.

As 3

  • Alleen somatische diagnoses met een directe relatie met de As 1- of As 2-stoornis mogen worden geregistreerd.
  • Als er geen somatische aandoening is of deze geen consequenties heeft voor de behandeling, kiest men ‘geen of geen relevante diagnose op As 3 enkelvoudig’.
  • Als er een somatische aandoening met beperkte consequenties is, kiest men ‘diagnose voor As 3 enkelvoudig’.
  • Als er een somatische aandoening is die veel consequenties heeft of zorgverzwarend werkt voor de As 1- of As 2-stoornis,  kiest men ‘diagnose op As 3 complex’.

As 4

  • Als er geen psychosociale en omgevingsfactoren zijn met een duidelijk zorgverzwarende factor bij de behandeling van de primaire diagnose, kiest men ‘diagnose of aandoening niet aanwezig’.

As 5

  • Het is verplicht om de GAF-score driemaal vast te leggen: de hoogste van de afgelopen 365 dagen, de GAF-score op het moment van openen en de GAF-score op het moment van sluiten van de dbc.

Bij meerdere primaire diagnoses kan een keuze gemaakt worden tussen parallelle en elkaar opvolgende zorgtrajecten:

  • Parallelle zorgtrajecten: de primaire diagnoses moeten binnen verschillende diagnosehoofdgroepen vallen. Uitzondering bij ect: toegestaan om twee zorgtrajecten met dezelfde diagnosehoofdgroep te declareren.
  • Opeenvolgende zorgtrajecten: als een van de diagnoses het meest dringend is. Voorwaarde voor opeenvolgende dbc’s en bijbehorende zorgtrajecten is dat de primaire diagnoses van elkaar verschillen.